Avond

De vergadering is loodzwaar en loopt uit. Het is al erg laat wanneer ik naar huis rijd met een bezwaard gemoed. In het donker en gedachten verzonken neem ik de straatjes langs mijn ouderlijk huis. Ik groeide op in een afgelegen wijk met nette huizen. Een voorhofje, een oprit, hier en daar een rond punt met een paar bomen en verder enkel plaatselijk verkeer. En plots, op zo’n rotonde, in het felle licht van mijn koplampen, zie ik voor mij een heksenkring. Talloze vliegenzwammen doemen op, de ene helemaal open, de andere op weg naar boven, een enkeling nog heel pril. Het spel van rood en wit wordt door het zwart van de nacht en het wit van mijn lampen extra in de verf gezet. Ik stop en stap uit. Het kind en zijn fantasie in mij is klaarwakker. Het kabouterdorp van mijn straat! Ik voel de spiedende oogjes van de bewoners van die rood-en-wit-gestipte huisjes. Ze volgen mij. Uitgelaten wuif ik naar hen! Ze zwaaien terug, denk ik. Zouden ze mij nog kennen? Ik hen wel. En blij dat ze nog steeds in de straat van mijn jeugd wonen, rijd ik verder.