De regen viel met bakken uit de lucht, het was ijskoud en de wind floot ons rond de oren. Geen weer om er een hond door te jagen, laat staan een weldenkende mens. En toch trotseerden we de weergoden. Een paraplu, een regenjas, gepast schoeisel en een plooistoeltje waren onze wapens. Onze honger naar cultuur, ons verlangen naar iets moois was veel te groot om ons nog langer thuis te houden. En met dat gevoel waren we niet alleen. In groepjes van vijftig maakten we een rondje met drie haltes en stilden we onze nood in open lucht. Reikhalzend naar publiek betraden een muzikante, een schrijver en twee woordkunstenaars voor het eerst sinds lang weer het podium. Ze smeten zich alsof hun leven ervan af hing. Iedereen voelde zich de koning te rijk. Als een spons, zo zogen we alles op. We laafden ons aan de zoete drank van muziek, woord en beeld. En uitgeregend als verzopen katten, maar innerlijk verzadigd en een beetje beschonken van geluk, dansten we huiswaarts onder onze paraplu. Wat hebben we elkaar gemist!