De engel en het kind

Van het hoogste gebergte tot het diepste dal, zag ik geen enkel wezen dat zo mijn aandacht trok als dit kind. Als een klaterende bron waren haar zuiverheid en levenskracht. Vaak had ik zin om haar op te tillen en door de lucht te vliegen met haar van vreugde.

Het grieft me om te moeten vertellen dat dit puur en levenslustig kind in het donkere hol van een eenzame en afgesneden mens was terechtgekomen. Ik probeerde haar blik te vangen toen het gebeurde, maar ze keek langs me heen. Het broze kantwerk van haar witte kleedje. De bloedvlekjes op het wit.

Het witte lintje in haar haren.

Haar bleke wimpers die niet meer bewogen.

Nadien had zelfs ik moeite om haar te volgen, zo snel rende ze door haar leven, zonder richting, op zoek naar het verloren licht.

Op een van die wervelwinddagen stond ze uitgeput naar de horizon te staren.

‘Alles komt goed’, fluisterde ik tegen haar.

En toen keek ze me aan, echt aan. Het was de mooiste dag uit mijn bestaan.