Benedictijn, N. Devynck, opent de lezing met: “Wanneer gij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen … (Mt 6,16)”
Zorg dat je niet opvalt, is de les. In de vasten strijden we met hartstochten en ondeugden om te leren tot rust te komen in ons hart en ons te laten doordringen van Gods Genade. Alles wat een mens kan gevangen houden, komt in deze woestijntijd naar boven: toorn, verlorenheid, droefenis, jaloezie, hoogmoed … Ik word a.h.w. ontmaskerd en kan mijn kleine kanten niet weg drinken, weg eten, weg roken … Vasten maakt ons brozer en weerlozer. We leren ons onthechten van het aardse, ons los maken van het materiële en/of spirituele streven om meer smaak te krijgen in Gods Woord. In deze weken leren we ons meer toevertrouwen aan de Heer; Hij alleen kan onze honger stillen. In die zin gaat vasten ook samen met gebed en verzoening; de mens bekent zijn zondigheid en verlangt ernaar zich als herboren ziel naar Zijn Schepper te keren. Zo maakt waarachtig vasten de mens nederig naar lichaam en geest. Uitgelezen kans!